Seinstelsel 46


Deze pagina is verplaatst. Pas eventueel uw bookmarks en links aan. U wordt over ca 15 sec automatisch door gestuurd.

Voor de tweede wereldoorlog werd in Nederland al een begin gemaakt met de invoering van lichtseinen in seinstelsel 38. Seinstel 46, dat vanaf 1949 in gebruik was en zou worden vervangen door het seinstelsel 54, was in de tijdens en na de tweede wereldoorlog ontworpen door ir. J.H Verstegen. In de publicatie "Vernieling, Herstel en Toekomst van het seinwezen der Nederlandse Spoorwegen" beschrijft Verstegen de voors en tegens van verschillende soorten "multiple aspect signalling". Het seinstelsel 46 gebruikte bij inrijseinen een driehoogte stelsel. Dat wil zeggen dat zo'n lichtsein drie boven elkaar geplaatste lampen had. De hoogte van het getoonde seinbeeld gaf aan of de rijtoestemming of remopdracht de zgn. "hoge", "midden" of "lage" snelheid betrof, door het te tonen door middel van de bovenste, middelste of laagste seinlamp. In de niet gebruikte lampen werd dan een een wit licht getoond. Blokseinen bestonden uit een seinlamp. Hoe hoog die midden of lage snelheid was kon worden aangegeven met cijfers op het achtergrondschild van het betreffende seinhuis.
Het vernieuwend van seinstelsel 46 was dat het de functie van voor- en hoofdsein in de seinen combineerde. Elk sein fungeert tevens als voorsein van het volgende sein. Dat was overigens ook al mogelijk met armseinen, door het gebruik van zgn. drie-standenseinen, bijvoorbeeld in de VS, maar een dergelijk seinstelsel is in Nederland niet toegepast.

In dat driehoogtesein herken je met wat fantasie nog wel de nachtkleuren van de mechanische vertakkingsseinen onder elkaar geplaatst, waarbij het rood vervangen werd door wit.

Elke seinlamp bestond uit een SA mechanisme, een zgn. kleurwisselaar, waarin een beweegbaar brilletje met gekleurde lenzen voor de lamp kon bewegen om de gewenste seinkleur te tonen. Het brilletje bevatte een gele, een groen of geen lens (wit licht). Zulke kleurwisselaars werden ook in seinstelsel 54 gebruikt, met in het brilletje een rood, geel en groen lensje. Een nadeel van het driehoogte stelsel is dat het bij het defect gaan van de lamp een onduidelijk seinbeeld toont hetgeen tot verwarring kon leiden.

In het lichtseinstelsel 1949 verviel in principe de klassieke gescheiden toepassing van hoofd- en voorseinen. Een hoofdsein – elk sein dat stop kan tonen – vervult tevens de functie van voorsein voor het volgende hoofdsein. Per seinbeeld van het nu gecombineerde hoofd- en voorsein wordt nog slechts één kleur getoond, namelijk groen, geel of rood. Dit in plaats van respectievelijk groen/groen, groen/geel en rood/geel zoals bij de lichtseinuitvoering van het armseinstelsel, waarbij de eerst genoemde kleur van de combinatie betrekking heeft op het hoofdsein en de tweede op het voorsein. Na de eerste toepassing van dit seinstelsel op het bestaande vooroorlogse (1939) automatisch blokstelsel in de klassieke lichtseinuitvoering op het baanvak Loolaan – Den Haag, dat daartoe werd omgebouwd (22-7-'49), werd de nieuwbouw ingezet met als eerste baanvakken Utrecht C.S – Lunetten en Lunetten – Driebergen=Zeist (24-10-'49).



Voor de tweede wereldoorlog werd in Nederland al een begin gemaakt met de invoering van lichtseinen in seinstelsel 1938. Seinstel 1946, dat vanaf 1949 in gebruik was en zou worden vervangen door het seinstelsel 1955, was in de tijdens en na de tweede wereldoorlog ontworpen door ir. J.H Verstegen. In de publicatie "Vernieling, Herstel en Toekomst van het seinwezen der Nederlandse Spoorwegen" beschrijft Verstegen de voors en tegens van verschillende soorten "multiple aspect signalling". Het seinstelsel 46 gebruikte bij inrijseinen een driehoogte stelsel. Dat wil zeggen dat zo'n lichtsein drie boven elkaar geplaatste lampen had. De hoogte van het getoonde seinbeeld gaf aan of de rijtoestemming of remopdracht de zgn. "hoge", "midden" of "lage" snelheid betrof, door het te tonen door middel van de bovenste, middelste of laagste seinlamp. In de niet gebruikte lampen werd dan een een wit licht getoond. Blokseinen bestonden uit één seinlamp. Hoe hoog die midden of lage snelheid was kon worden aangegeven met cijfers op het achtergrondschild van het betreffende sein.
Het vernieuwend van seinstelsel 46 was dat het de functie van voor- en hoofdsein in de seinen combineerde. Elk sein fungeert tevens als voorsein van het volgende sein. Dat was overigens ook al mogelijk met armseinen, door het gebruik van zgn. drie-standenseinen, bijvoorbeeld in de VS, maar een dergelijk seinstelsel is in Nederland niet toegepast.

Elke seinlamp bestond uit een SA mechanisme, een zgn. kleurwisselaar, waarin een beweegbaar brilletje met gekleurde lenzen voor de lamp kon bewegen om de gewenste seinkleur te tonen. Het brilletje bevatte een gele, een groen of geen lens (wit licht), of een gele, groene en rode lamp als het sein rood moest kunnen tonen. Een nadeel van het driehoogte stelsel is dat het bij het defect gaan van de lamp een onduidelijk seinbeeld toont, hetgeen tot verwarring kon leiden.



De driehoogteseinen bevielen in de praktijk niet; het gebeurde nogal eens dat een machinist een seinbeeld verkeerd interpreteerde. Daarom werd al snel een nieuw stelsel ontwikkeld. In dit lichtseinstelsel 1955 wordt niet gewerkt met kleurwisselaars: voor elke kleur is er een aparte lamp. Snelheidsopdrachten worden gegeven door middel van een cijferbak onder het sein. Het cijfer 6 betekent bijvoorbeeld 60 km/uur toegestaan.

Op 23 oktober 1949 werd tussen Utrecht CS en Driebergen het lichtseinstelsel 1946 in gebruik genomen. Het idee van de driehoogtelichtseinen komt uit de Verenigde Staten. Bij een stoptonend sein branden daar drie rode lampen boven elkaar. Mag de trein doorrijden, dan wordt één van de lampen geel of groen. De positie van deze lamp bepaalt de snelheid waarmee de trein mag rijden. Het seinbeeld groen-rood-rood bijvoorbeeld betekent dat de trein op volle snelheid mag doorrijden.

Ir. Verstegen vond het principieel onjuist dat in één seinbeeld verschillende kleuren konden worden getoond. Hij koos daarom voor een systeem waarbij met een neutrale witte kleur werd gewerkt. Maar op zijn beurt maakte ir. Verstegen ook een principiële fout. In het door hem ontworpen stelsel kan één kleur verschillende betekenissen hebben: groen kan namelijk zowel toestemming tot doorrijden beteken, als opdracht om snelheid te verminderen.

Opname van seinstelsel 1949 in het SR 1954


De nieuwe lichtseinen waren, in afwachting van de desbetreffende wijziging van het Seinreglement, ingevoerd per Dienstorder. De uiteindelijke vastlegging in het Seinreglement kreeg pas zijn beslag in 1954, in het kader van een vernieuwing van het Dienstreglement als bedoeld in artikel 6 der Spoorwegwet. Deze vernieuwing werd met Dienstorder No. 1483, d.d. 3 juni 1954, bekend gemaakt.


Meer over seinstelsel 46 is te lezen op www.seinarm.nl, de Infrasite, bij de IRSE Nederland, op beneluxspoor net en bij Nico Spilt


Plaatjes van de seinbeelden in vind je op www.klassiekebveiliging.com